De inwoners van het Land tussen Maas en Waal hebben een goed leven. Als de eerste mensen hier rondzwerven barst het van de eetbare planten en te bejagen dieren. En zo blijft het eeuwenlang een rijk gebied. Dat verandert pas tegen het eind van de zestiende eeuw. Het wordt allengs ellendiger. Pas in de twintigste eeuw krabbelen de Maas en Walers weer op. Dat is de slinger van Maas en Waal.

De oudst bekende kaart van Maas en Waal vertelt het verhaal van de rivieren, dijken en weteringen. © CC0
©Peter Deurloo, historicus en journalist bij De Gelderlander  CC-BY
bron: www.mijngelderland.nl
Romeinen © Peter Deurloo, CC-BY
Merovingische mantelspeld © Rijksmuseum voor Oudheden, CC-BY
Munt met beeltenis van Karel de Grote © Collectie Peter Deurloo
De kerk van Alphen, met hergebruik van Romeins materiaal en teruggaand op een heel vroege kerk © Peter Deurloo CC-BY
Het kasteel van Batenburg in volle glorie © Gelders Archief/CC 1.0
Watersnoden bij de vleet © Gelders Archief, CC-BY 4.0
Woest land, Gelderse Komgrondencommissie © Gelders Archief/CC 1.0
Belegering van Zaltbommel in 1599, met links de forten bij Heerewaarden © Gelders Archief, CC-BY 4.0
Pichegru steekt de bevroren Waal over (1795) © Gelders Archief/CC 1.0
Het Rijks Gemaal, een van de acht stoomgemalen in het Land tussen Maas en Waal © Werkgroep Historisch Alphen aan de Maas, CC-BY4.0
De opening van het Quarles van Ufford Gemaal in 1953 © Nationaal Archief, CC-BY4.0
Natuur langs de Maas en Waalweg, een verwijzing naar de oude smalle wilgenakkers of passen © John Raggers, in copyright

Rivieren

In het gebied tussen de rivieren is het goed toeven. Mede door die rivieren. Ze werpen zand en klei op aan hun oevers. Het worden hogere plekken, waar eerst jagers-verzamelaars tijdelijk en daarna boeren permanent droog kunnen wonen. De rivieren kronkelen door het gebied. Dan weer hier, dan weer daar. Her en der ontstaan oeverwallen. 

Archeologen vinden keer op keer juist op deze plekken oude nederzettingen. Het zijn ook de plekken waar dorpen ontstaan die er nu nog steeds zijn. Er is vruchtbare grond waar van alles groeit, er is vis en wild. Er valt wat te halen tussen Maas en Waal. 

Voorspoed

Dat weten de boeren in brons- en ijzertijd. Dat weten de Bataven, Romeinen en Merovingers in de vroege middeleeuwen; en de Karolingische heersers na hen. Heren vestigen er hun mini-koninkrijkjes, de heerlijkheden. Kloosterlingen komen uit het oosten en ontginnen het land. Vestigen hun kloosters en munnikenhoven 

Het Land tussen Maas en Waal groeit en bloeit. De rijkdom die het biedt, komt uit het water en de aarde. Die rijkdom is niet gelijk verdeeld. Maar – afgezien van slachtoffers van watervloed en plagen als de pest -, levert de streek voldoende op voor ieder.    

Maar dat blijft niet zo. De inwoners bijten in hun eigen staart. Ze bouwen stevige dijken die het rivierwater buiten de polder houden. Maar daarmee creëren ze ook problemen op langere termijn. Steeds hogere dijken langs de zichzelf ophogende rivierbedding en een inklinkende polder laten dijkdoorbraken uitmonden in steeds grotere rampen. En hoe kom je af van dat water dat ook zonder dijkdoorbraak de polder verzuipt? 

Neerwaartse spiraal

De streek is ook vaak het strijdtoneel van de grootmachten. Zeker in de Tachtigjarige Oorlog waarbij het Land van Maas en Waal als grensgebied de klappen opvangt . Dan raakt het Land tussen Maas en Waal grotendeels ontvolkt. Dijken worden helemaal niet meer onderhouden, landerijen verpieteren. Dood en verderf, rivierwater en onkruid hebben vrij spel. 

Het is het kantelpunt. Zo tegen 1600 raakt het eens zo welvarende gebied in verval. Het is een vrije val. Ingeklonken, natte en weinig vruchtbare gronden en reeksen van watersnoodrampen. Grootgrondbezitters van buiten de streek kopen de grond van de verarmde boeren. Het maakt hen  weinig uit hoe het met die boertjes in hun moeras tussen Maas en Waal gaat. Het gebied wordt een eiland, geïsoleerd van de buitenwereld. Waar de stadjes die er zijn, vervallen tot dorpen.  

Het is een neerwaartse spiraal die nauwelijks lijkt om te buigen. Het Land tussen Maas en Waal wordt een ontwikkelingsgebied. Een land van diepe armoede, kleine boertjes die maar net aan kunnen overleven. Geen onderwijs, alleen de knoet van de kerk en van de heren. De Gouden Eeuw is hier misschien wel het verst te zoeken van heel Nederland.  

Opwaarts

Pas aan het eind van de negentiende eeuw komt er langzaam een opgaande lijn. Notabelen proberen een trein door het gebied te krijgen. Het wordt een tram. Nieuwe teelten worden geprobeerd, na afloop van verschrikkelijke hongersnoden. Er komt wat kleinschalige industrie tot bloei. Met stoomgemalen lukt het eindelijk om de streek enigszins droog te malen.  

Dan lijkt de watersnoodramp van 1926 de ontluikende knop weer af te knippen van de tak. Het is een enorme terugslag. Maar wel een terugslag die wordt overwonnen. Werklozen kanaliseren de Maas. Mede daardoor is het mogelijk om met één krachtig elektrisch gemaal het natste stuk van Maas en Waal eindelijk echt droog te krijgen. 

Dan volgt ruilverkaveling, herontginning en bebouwing van het poldergebied. Een operatie van epische proporties. Het is het vliegwiel voor de economische en sociale wederopstanding van het Land tussen Maas en Waal. De weg naar boven is definitief en onomkeerbaar ingezet. De slinger van de tijd gaat weer omhoog. Richting welvaart, verbinding met de rest van Nederland en weg uit armoede en achterlijkheid.  

Slinger

Deze slinger in de tijd – opwaarts, neerwaarts, opwaarts – is het skelet van Het Verhaal tussen Maas en Waal. Het is een verhaal waarin landschap, macht en economie de rode draden vormen. Een verhaal dat opgebouwd is uit vele kleinere verhalen. We kunnen ze niet allemaal vertellen. Maar we nodigen uit om met ons mee te reizen door de tijd.  

Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.