Waterkeringen
Vóór de elfde eeuw zijn er nog geen dijken. De rivier de Waal bestaat uit kalme, ondiepe stroompjes naast elkaar. Zij meandert sterk en ligt verder naar het zuiden dan nu. De bewoners bouwen hun huizen op de hoger gelegen oeverwallen. Vanaf de elfde eeuw leggen de bewoners in het gebied tussen de Maas en de Waal dijken aan om zich tegen overstromingen te beschermen. Eerst zijn dit zijwendes. Deze dijkjes lopen niet parallel aan de rivier, maar staan er loodrecht op. Ze lopen van noord naar zuid en voeren het water via overloopgeulen af naar de komgronden in het midden- gebied tussen de Waal en de Maas.
Om te voorkomen dat het water van de komgronden terugloopt naar de dorpen, bouwen de bewoners achterwendes. Pas daarna komen er voorwendes. Deze lopen langs de rivieroevers. Aanvankelijk vormen die voorwendes nog geen aaneengesloten geheel.
Aaneengesloten dijken
Pas vanaf 1350 ontstaat een aaneengesloten dijk. Graaf Reinoud II van Gelre neemt het initiatief hiervoor. Hij stelt ook een reglement op voor het onderhoud van de dijk en voor de afwatering van het hele gebied. Voor de afwatering graaft de bevolking weteringen. Door de aanleg van gesloten dijken wordt de rivier opgesloten en in een smaller stroombed gedwongen. Het water komt daardoor bij een overstroming veel hoger te staan. Als er een grote hoeveelheid water ons land binnenkomt, stijgt het waterpeil snel en klotst het tegen de dijk. Vanaf omstreeks 1600 komen er meer overstromingen. Ook dijkbreuken komen dan vaker voor. Angst en armoe zijn het gevolg.
Dijkdoorbraken
De dijkdoorbraken hebben verschillende oorzaken. De dijken zijn vaak te steil en slecht onderhouden. De vaargeul is te smal en te ondiep. Maar vooral tijdens strenge winters als het rivierwater bevriest en zich ijsschotsen vormen, wordt het gevaarlijk. Bij dooi zoekt het water met geweld een doorgang. De drijvende ijsschotsen open vast op kribben of ondieptes in de rivier. Daar ontstaan ijsdammen die de rivier blokkeren en het water hoog tegen de dijk opstuwen. De ijsschotsen kunnen de dijk ernstig beschadigen en zelfs doen doorbreken.
Situatie in Weurt
Vooral de dijk bij Weurt krijgt het soms zwaar te verduren. Hij is extra kwetsbaar doordat het in zijn ondergrond wemelt van fossiele meanders en crevassen. Door hun zandige samenstelling ondermijnen ze de dijk en laten ze veel kwelwater door. De dijk wordt zwakker en breekt door. Grote dijkdoorbraken in Weurt zijn er in 1672, 1784, 1799 en 1805. Op de plaats waar de dijk doorbreekt, ontstaat vaak een diep gat in de grond, gevuld met water. We noemen zo’n gat een kolk, een wiel of een waai. Zo ontstaat in 1805 het ‘Oude Grindgat’.
Ook de Duivelswaai in Weurt, ontstaan in 1799 is een goed voorbeeld van zo’n gat. Stellig houdt de naam verband met een oud volksverhaal, waarin de duivel een uit een toren geroofde klok begraaft in een diepe afgrond. In de kerstnacht klinkt hier klokgelui, zo gaat het verhaal.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
- F. van Hemmen, Uiting van een ultiem krachtenspel tussen mens en rivier. Beknopte landschapsbiografie van de uiterwaarden bij Beuningen en Weurt; een inspiratieverhaal voor de herinrichting (2015).
- P. de Zeeuw, 'De februarioverstromingen van het jaar 1799', in: Tweestromenland 2018.
- Ruimte voor de rivier, WaalWeelde.
- P. Deurloo, Grote Werken (Beuningen 2017).