Begin van de kanalisatie
Al sinds het begin van de jaren tachtig van de negentiende eeuw sleutelt Nederland aan de Maas. Als België de Maas bovenstrooms van Luik wil kanaliseren, willen de Nederlandse Maassteden in Limburg de kanalisatie doortrekken in Nederland. De Limburgse mijnbouw heeft behoefte aan een goede vaarweg. De kanalisatie blijft beperkt tot de Maas tussen Maasbracht en Grave. Het Julianakanaal neemt later het ontbrekende stuk, verder zuidelijk, voor zijn rekening.
Stuwen
Voor kanalisatie van een rivier met heel wisselende waterstanden, zijn stuwen nodig. De Maas verandert daarmee in een opeenvolging van relatief diepe en rustig stromende ‘stuwmeren’ die onder bijna alle omstandigheden goed bevaarbaar zijn. Tussen Maasbracht en Grave zijn er vijf beweegbare stuwen, die bij een plotseling wassende rivier opengezet worden. Ook westelijk van Maas en Waal, grijpt de overheid in. In 1904 dammen ingenieurs bij Andel de rivier af en graven een nieuwe bedding: de Bergsche Maas.
Overal even breed en diep
Dan resteert nog het stuk tussen Grave en Lith. Ook dat wil de rijksoverheid kanaliseren. De bochten moeten zoveel mogelijk uit de rivier. Dat zorgt voor een snellere afvoer richting zee. De watersnood van 1926 is de laatste zet die leidt tot de kanalisatiewet van 1929. Ingenieur Lely stelt al in 1926 voor tussen Grave en Blauwe Sluis tien scherpe bochten af te snijden. Het maakt de Maas 19 kilometer korter en verkleint het risico op een nieuwe ramp. Ook neemt de druk op Brabant af. Bij hoogwater stroomt daar de Beerse Overlaat over en ontstaat er een binnendijkse rivier van Beers tot Den Bosch. Het afvoerend vermogen van de Maas verandert van 1300 kubieke meter per seconde naar 3200 kuub per seconde. De rivier wordt overal even breed en diep.
De rug krom
Het werk begint in 1931. Dat gaat niet met draglines en graafmachines, maar grotendeels met de hand. Tewerkgestelde werklozen steken de bedding van de nieuwe Maas uit met scheppen. Het is het grootste werkverschaffingsproject van Nederland. Al snel is de gevleugelde uitdrukking: 'om de Maas recht te trekken, werd de rug krom.' Het levert de arbeiders een karig loon op en ze staken geregeld.
Begin 1936 is de bouw van de Lithse stuw klaar. Pas na voltooiing wordt de nieuwe loop van de Maas richting stuw verder uitgegraven. In de loop van 1936 komen de werkzaamheden van de doorsnijdingen bij Megen, Maasbommel, Oijen en Lith zo goed als klaar. In 1940 is de hele klus geklaard.
Verschuivingen
Door het rechttrekken van de bochten komen grote stukken land ineens in een andere provincie te liggen, ze verhuizen van Gelderland naar Noord-Brabant of vice versa. Soms zelfs hele dorpen, zoals Balgoij en Keent. Alem wordt gescheiden van Maren-Kessel en komt aan de noordkant van de Maas te liggen, in Gelderland. Een enorme slok Megens boerenland, de Megensche Ham, wordt afgesneden van het Brabantse dorp.
Maasslingers
De oude Maasslingers worden gedempt en omgevormd tot landbouwgebied. Opmerkelijk is dat na het jaar 2000 een aantal van die slingers in ere zijn hersteld. Rijkswaterstaat begint dan met een programma voor bescherming tegen hoogwater en natuurontwikkeling. Zo is bij Keent de oude Maasarm opnieuw uitgegraven.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
- H.J.G. Buijks, Bouwen aan de stuw van Lith, 1932-1936 (Lith 1986).
- P. Deurloo, Grote Werken, hoe Maas en Waal welvarend werd (Beuningen/Nijmegen 2017).
- A. Driessen & G. van de Ven, In de Ban van Maas en Waal (Tiel 2004).