Vergeleken met andere delen van Nederland, is het Land tussen Maas en Waal lang achtergebleven. Dat is moeilijk te begrijpen voor een gebied met twee belangrijke voordelen: de grote rivieren en de goed doorlatende klei- of zavelgronden. Toch is het zo dat het zich uit zichzelf weet te herwinnen aan het einde van de negentiende eeuw.

Tekening, Romeinse villa Ewijk © Gemeente Beuningen, 'Beuningen buitengewoon', CC-BY-NC
©W. Kattenberg  CC-BY-NC
bron: www.mijngelderland.nl
Kasteel Batenburg, Jan de Beijer (1741) © RKD (Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis) - P1335
MaasWaalWeg, N322 © CC0

Oorzaken

Het achterblijven had verschillende redenen. De eerste factor heeft te maken met niet alleen geo- maar ook intern-politieke ontwikkelingen. De tweede betreft het economisch proces. De derde wat er landschappelijk plaatsvond. Bij de vierde gaat het om hoe de mensen ermee omgingen.

Vallen en opstaan

Wat de eerste factor betreft, begon het met de Romeinen. Deze hadden in feite alleen belangen bij de Rijn (Waal) en de Maas. Dat gold ook voor de zavelgronden. Ze stichtten daarop grootschalige boerderijen. Deze waren echter primair bedoeld voor hun legioenen. Alles ging grotendeels aan de inheemse bevolking voorbij. Die moest wel gedwongen soldaten leveren.

Eenzelfde benadering van het gebied zien we in feite ook bij de daarop volgende Rijken. Gedurende het Merovingisch-Karolingische Rijk en het Heilige Roomse Rijk was het gebied grensgebied. Het werd gelegd in handen van heren en kloosters Er ontstond een netwerk van heerlijkheden. Het grootste deel van de bevolking werd horige.

Na 1600

Na 1600 kreeg het gebied vervolgens ook geen kans zich te ontwikkelen. Maurits en Frederik Hendrik sneden in feite door de aanleg van hun verdedigingslinies het Land tussen Maas en Waal van West-Nederland af. De linies werden aangelegd om de westelijke gewesten te beschermen. Het Land tussen Maas en Waal kon lang met de rest van Zuid-Nederland geen kant op. Daar kwam nog bij dat het gebied werd geprotestantiseerd. Dat lukte overigens niet: Het gebied bleef rooms-katholiek.

De boeren

Economisch gezien ontstond na 1600 het kleine boerenprobleem. Een groot gedeelte van de boeren verarmde. Dit werd zo erg dat een klein gedeelte daarvan criminaliseerde. Net als in Brabant ontstond er de bende van de Swartmaekers. Het was het gevolg van het feit dat de grond grotendeels in handen kwam van externe grootgrondbezitters. Deze hadden alleen maar belang bij de pacht. Die was, meestal voor een jaar, zeer hoog. Het leidde ook tot vergaande versnippering en verarming van de gronden. Daar kwam pas een einde aan door de pachtwet van 1938.

Moeizaam herstel

Aan het einde van de negentiende eeuw kwam er eindelijk herstel. De steenfabrieken, scheepswerven en meubelindustrieën die zich in het gebied vestigden, betekenden (laagbetaald) werk. Van belang was ook dat veel boeren door de graancrisis eind negentiende eeuw overgingen op tabak en fruit. Ook de influx van de vele zustercongregaties moet in dit verband genoemd worden. Deze namen de zorg en het onderwijs op zich. De mensen ervoeren dat als een steun in de rug. Bracht dit alles herstel op gang, de echte doorbraak kwam met de bouw van elektrische gemalen, na de laatste grote watersnood in 1926. Wat de verbindingen betreft was de aanleg van de Van Heemstraweg (1927) succesvol. Deze werd in 1959 uiteindelijk doorgetrokken naar Zaltbommel

Ruilverkavelingen na 1945

Deze konden tot stand komen, omdat er voor het eerst echt sprake was van landelijk en provinciaal beleid. Van belang was dat niet alleen de boeren, maar de hele bevolking erin meegingen. Voor het eerst ervoer men echt dat het gebied er toe doet. Sindsdien gaat het stroomopwaarts met het Land van Maas en Waal.

 

 

Eindelijk op eigen benen