Het is stormachtig weer. In het ketelhuis is het lekker warm. Op de ketel sissen de veiligheidskleppen. Op de achtergrond hoor je de machine in een rustig tempo zwoegen om het polderwater naar de Maas te jagen. Voor de ketel staat de stoker met een grote tabakspruim achter zijn kiezen en spuugt met een sierlijke bruine straal in het kolengruis. Er hangt een zachte lucht van heet staal en verbrande steenkool. Het is een heerlijk aroma dat alleen maar kan ontstaan in een ketelhuis.
Vuur aanjagen
Met een nogal zware houten kruiwagen ging medewerker Hannes in de veel lager gelegen kolenloods kolen halen, die vlak voor de vuurmond op de grond werden gekieperd. Met een smeedhamer werden de grote bonken tot de juiste afmetingen geslagen en met een schop op het brandend vuur gespreid.
Op stoom
Wanneer de machine op bedrijfstemperatuur was, kon de centrifugaalpomp met water worden volgezogen. Hannes klom dan via een houten ladder op de stoomketel en draait een stoomafsluiter open. De stoom ging via een dikke geïsoleerde buis naar een venturi bovenop de centrifugaalpomp. Het daar ontstane vacuüm zoog het water centrifugaalpomp naar boven. De stoommachine begon dan volledig te draaien, en dat was duidelijk te horen.
De machinekamer
De machinekamer was mijn vaders trots. Hier mocht eigenlijk niemand komen. Zo somber als het ketelhuis was, zo fraai was de machinezaal: een mooie dakafwerking met gesneden profiel aan de spantbenen, witte wanden met een rode plint en bies. In de hoek stond een donkergroene kast. Op de bovenste plank stond een grote Brocadus-verbandtrommel met veel spalken en snelverband.
Verdriet
Veel verdriet had ons gezin in de winter 1925-1926 toen het land van Maas en Waal werd getroffen door een watersnood. Daarbij ging praktisch alles verloren. Rond het huis was alles water. Gevaarlijk voor kleine kinderen. Ondanks alle voorzieningen verdronk er een zusje op tweejarige leeftijd. Dat was verschrikkelijk.