In 1321 schrijft Reinald II van Gelre een Landtbrief waarin hij voor het hele gebied tussen Maas en Waal dé oplossing tegen wateroverlast presenteert. Er moeten aaneengesloten dijken komen. Deze moeten de door de rivieren opgeworpen oeverwallen verder versterken. Voor de afwatering moeten er waterwegen komen en sluizen in de dijken gemaakt worden.

IJsberg opgestuwd tegen de waalbandijk bij Ochten, gravure van Roeland van Eynden uit 1789 in 1789 © Rijksmuseum PD
©William van den Akker, Dijkmagazijn Beuningen & Peter Deurloo, historicus en journalist bij De Gelderlander  CC-BY
bron: www.mijngelderland.nl
Drijvende ijsschotsen op de rivier stapelden zich op en drukten de dijk weg met overstromingen als gevolg, gravure van Reinier Vinkeles van de overstroming in © Reinier Vinkeles cc-by
Deze kaart uit 1544 laat zien hoe belangrijk de ringdijk ook was als transportweg. De afwatering van de weteringen wordt met schutlakens of stuwen geregeld. © Gelders Archief
Een fotograaf aan het werk tijdens de watersnood van 1926 © Historische Vereniging Tweestromenland cc-by

Bewoonde oeverwallen

De meeste dorpen langs Maas en Waal ontstaan op oeverwallen. Dat zijn hoger gelegen gronden. De rivieren werpen die op van zand en klei als zij uit hun oevers treden. Bij hoogwater stroomt het water uit de rivieren tussen deze ‘eilanden’ naar de komgronden in het binnengebied. Van daaruit weer naar het zuidwesten, richting de Zak van Maas en Waal.

Eerste dijkjes

Met de bouw van dijkjes proberen bewoners eeuwenlang hun gebied droog te houden en uit te breiden. De vroegste dijken zijn dwarsdijken ofwel zijwenden: een zijdelingse kade stroomopwaarts van een dorp. Die kades dwingen het water achter het dorp langs naar de lager gelegen komgronden te stromen. De Ruffelsedijk van Lienden naar Leur is een voorbeeld van zo’n zijwende. De Teersdijk bij Wijchen en de Scharenburg van Druten naar Horssen zijn voorbeelden van collectieve dwarsdijken. Daar profiteren een paar dorpen gezamenlijk van.

Uitbreiding van de bedijking

De dorpsbewoners trekken later de dwarsdijken door met achterkades. Die houden het water tegen uit de komgronden. Ook aan de rivierkant worden dijken aangelegd. Maar deze zijn nog niet aaneengesloten. Hoog water stroomt nog tussen de openingen van de oeverwallen naar de komgronden. Die gaten begint men ook te bedijken. Deze rivierdijken vallen onder het gezag van het Ambt dat rond 1300 ontstaat, de voorloper van het Waterschap. Zulke rivierdijken heten bandijken. Ban is een oud woord voor een verplichting waarop een boete staat. Inwoners worden verplicht de bandijken te onderhouden.

Afwateringssluizen

Omdat de dijkring nu gesloten is kan het gebied tussen Maas en Waal niet meer vrij afwateren op de rivieren. Daarom worden in de dijken sluizen gebouwd. Staat het water in de Maas hoog, dan moeten de afwateringssluizen in de Maasdijk dicht. Anders loopt het Maaswater de kommen in. Na het zakken van het rivierwater gaan de sluizen in de Maasdijk weer open, gevolgd door de dorpssluizen. Eerst de ‘onderdorpen’ en stapsgewijs de ‘bovendorpen’. De wateroverlast wordt zo rechtvaardig verdeeld. In theorie. Maar hier faalt het perfecte plan van Reinout. Over het openen en sluiten van de sluizen ontstaan veel ruzies tussen de dorpen.

Dijkdoorbraken

Vlak vóór 1400 sluiten de bandijken als een ring om het hele Land van Maas en Waal. Daarmee lijkt de wateroverlast grotendeels buitengesloten en zich te beperken tot kwelwater. De rivieren zetten hun zand en klei alleen nog maar af in de rivierbedding tussen de bandijken. Jaarlijks komen de rivierbeddingen daardoor een beetje hoger te liggen. Als reactie zijn dijkverhogingen nodig. Dat blijkt uiteindelijk ontoereikend. De dijkdoorbraken hebben meerdere oorzaken. De dijken zijn vaak slecht onderhouden. Tijdens strenge winters vormen zich ijsschotsen. Bij dooi zoekt het water met geweld een doorgang. Op kribben of ondieptes in de rivier ontstaan dan vaak ijsdammen, die de rivier blokkeren en het water hoog tegen de dijk opstuwen. De ijsschotsen kunnen de dijk doen doorbreken.

In de zeventiende en achttiende eeuw neemt het aantal dijkdoorbraken dramatisch toe. En ze zijn door de hoge dijken ook steeds heftiger. Badkuip Maas en Waal loopt zo’n dertig keer vol in de negentiende en begin twintigste eeuw. Gemiddeld vindt om de vijf jaar een ramp plaats.

Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.

Bronnen en verder lezen:

  • H. Van Heiningen, Tussen Maas en Waal, 650 jaar geschiedenis van mensen en water (1971).
  • W. Jappe Alberts, Geschiedenis van Gelderland tot 1492. Van heerlijkheid tot landsheerlijkheid (1978).
  • J.H. Manders, Het land tussen Maas en Waal (1981).