Na de dijkbreuk bij Overasselt liep het overstromingswater via het zich steeds verder verwijdende doorbraakgat in grote hoeveelheid het Land van Maas en Waal binnen, veel sneller opdringend dan verwacht.

Het vee wordt in veiligheid gebracht tijdens de watersnood in het Land van Maas en Waal, 1926 © Bron: Historische Vereniging Tweestromenland, maker onbekend, alle rechten voorbehouden
©Anneke Driessen 
bron: www.mijngelderland.nl

Al op 3 januari 1926 bereikte het water de dijken in Dreumel en Alphen. Daar, in de 'zak' van Maas en Waal, werd een peil tot vijf meter boven het maaiveld gevreesd en waren de dijken het enige toevluchtsoord in de directe omgeving.

Catastrofe voorkomen

De dijkgraaf, voorzitter van het bestuur van het polderdistrict van het Land van Maas en Waal, deed al het mogelijke om een nog grotere catastrofe te voorkomen. Omdat het gevaar groot was dat het van bovenaf toestromende binnenwater hoger kwam dan het peil van de Maas en dat de dijken bij Dreumel en Alphen door de kracht van dit water van binnenuit zouden doorbreken, liet hij door de genie met springstof twee hulpgaten maken in de dijk om het water versneld op de Maas te lozen. Die opzet werkte.

Mariniers

Elders in het land werd met ontzetting en medeleven op de overstromingen gereageerd. Er werd meteen hulp geboden, onder meer door mariniers uit Den Helder. Nog voordat het water de westelijke dorpen van het Land van Maas en Waal bereikte, evacueerden de mariniers zoveel mogelijk mensen en vee en brachten zij goederen in veiligheid naar Tiel.

Vervoer

Dreumel werd zelfs geheel ontruimd en afgegrendeld. Er vielen geen doden. In totaal circa 5.700 mensen, meer dan een kwart van de ruim 20.000 inwoners van het gebied, zagen zich genoodzaakt hun huis te verlaten. Met boten, bussen en vrachtwagens en per trein of tram werden de evacués overgebracht naar Tiel, Nijmegen, Arnhem, Den Bosch en Tilburg. Ook ongeveer 3.750 stuks vee werden elders ondergebracht.

Noodstallen

Voor de achterblijvende mensen en dieren werden loodsen en noodstallen gebouwd. De mariniers en het Rode Kruis voorzagen hen van eerste levensbehoeften. Evenals bij vroegere watersnoden gebruikelijk was, werden alleen de armen kosteloos geholpen, de rijkeren moesten voor het ontvangene betalen. De harde wind en de vorst waarmee men in de dagen na de dijkbreuk te maken kreeg, maakten de ontberingen nog groter. Het water zakte maar langzaam. De terugkeer van de vluchtelingen kwam pas eind januari op gang.

Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).